Signaleer jij (hoog)begaafde leerlingen met een slechte werkhouding?
Tijdens een vergadering op een school hoorde ik de intern begeleider zeggen: ‘Het valt ons op dat veel van onze gesignaleerde (hoog)begaafde leerlingen in groep 6, 7 of 8 geen goede werkhouding vertonen. Deze leerlingen moeten dus eerst maar een betere werkhouding tonen, voordat we verder kunnen gaan met verrijken. Dit ligt echt bij de leerling.’

Een opmerking met deze strekking hoor ik regelmatig.

Ze werken niet
Misschien herken jij deze leerling ook in de klas. Ze starten niet met werken, ze maken het werk niet af, ze klagen over te saai, werken slordig, raffelen het werk af vol met fouten, zoeken tijdens het werk steeds contact met andere klasgenoten of staren uit het raam. En dit zijn juist de leerlingen waar veel potentie in zit, ze zouden het makkelijk kunnen!

Wat doe je
Als leerkracht probeer je van alles om deze leerling aan het werk te krijgen. Je weet dat ze het kunnen, want ze zijn immers als (hoog)begaafd gesignaleerd. Je legt dus goed uit wat ze moeten doen, je maakt een grapje om vooruitgang te krijgen, je spoort met strenge toon de leerling aan om te beginnen, je stelt grenzen en legt de regel uit als het werk niet wordt gedaan, je gaat in gesprek over wat er saai is, je zoekt en geeft zelfs ander (leuker) werk. Maar er verandert niets.

Je hebt alles geprobeerd
Soms is er even wat verbetering, maar voor de langere termijn verandert er nauwelijks iets in de werkhouding. De leerling leunt achterover. En op een dag hoor je een collega zeggen: ‘Deze leerlingen hebben een slechte werkhouding, ze kunnen het wel maar ze doen het niet.’ Je merkt bij jezelf op dat je dit ook in jouw klas herkent. En jij hebt alles al geprobeerd wat binnen je mogelijkheden ligt als leerkracht.

Hij kan het wel, maar hij doet het niet
Op dit moment neem ik je graag een stap terug. Mijn vraag is dan: wat zie je werkelijk? De collega zou kunnen zeggen: een luie leerling. Dit hoor ik ook letterlijk in de praktijk. Waarom is dit een luie leerling? De collega zou kunnen zeggen: omdat hij het wel kan, maar niet doet. En dan zijn we bij een cruciaal punt namelijk de overtuiging dat hij het wel kan, maar niet doet. Maar is dat werkelijk wat je ziet? Signaleer je werkelijk dat hij het wel kan, maar niet doet?

Hij kan het niet!
In diverse situaties heb ik iets anders gezien. En in onderzoek onder (hoog)begaafde leerlingen wordt dit ook bevestigd. Hij kan het niet. Dit is wat ik zie in verschillende praktijksituaties. Ik hoor je collega nu zeggen: ‘Jawel hoor, hij kan het wel, maar hij doet het niet. Hij is (hoog)begaafd en als hij het werkelijk niet kan, dan moeten we maar stoppen met het verrijkende werk. Dan is hij niet (hoog)begaafd en heeft hij voldoende aan het reguliere werk.’ Dit gebeurt dan ook regelmatig in de praktijk: de lat wordt verlaagd.

En dan geef ik aan: ‘Hij kan het niet, hij is en blijft (hoog)begaafd én het verrijkende werk is precies wat hij nodig heeft.’

Hulp vragen
Nu wordt het onduidelijk. De leerling kan het niet, maar moet wel doorgaan met het moeilijke verrijkende werk? Ja. Want je signaleert geen luie leerling, maar een leerling die ‘iets’ nog niet kan. En dit ‘iets’ is het signaal om te zien. Maar wat kan hij dan nog niet? Er kunnen meerdere antwoorden zijn.

Eén, vaak over het hoofd gezien antwoord, geef ik je nu: hulp vragen. Dit kan hij niet.

Dan ben je dom
Deze leerlingen hebben niet geleerd om hulp te vragen. Ze missen deze vaardigheid en ze hebben belemmerende overtuigingen op het thema hulpvragen. Hulpvragen = dom zijn. Van groep 1 tot en met groep 5 is het deze leerlingen makkelijk af gegaan. Ze hadden de hulp van de leerkracht nauwelijks nodig. Ze konden het zelfstandig verwerken. En dit was ook prettig voor de leerkracht, want de tijd en aandacht kan dan besteed worden aan de zwakkere leerlingen in de klas. Dit is volkomen logisch.

Geen leeromgeving
Vijf jaar lang, vijf dagen in de week heb je als leerling bijna nooit geoefend met het vragen van hulp. Er is geen leeromgeving gecreëerd waar echt ‘hulp vragen’ voor jou als leerling nodig was. Je kreeg daar als leerling ook nog complimenten over: je hebt goed zelfstandig gewerkt en we zetten een grote krul bij alle goede antwoorden. En dan was je klaar. Tevreden. Slimste en snelste van de klas. Een heel fijn gevoel. Dit wil je zo houden. Menselijk.

Rot gevoel
Na vijf makkelijke jaren komt de leerling in groep 6, 7 en 8. In deze jaren wordt de lesstof merkbaar lastiger. Ook het verrijkingswerk. Je voelt als leerling ongemak opkomen in je lijf. De leerling heeft geen idee waar dat gevoel vandaan komt. De leerling wil van dit rot gevoel af. Hij merkt dat hij dit rot gevoel steeds krijgt als hij het verrijkingswerk moet maken. Daar moet je dus vanaf, want dan verdwijnt het rot gevoel. Je wilt weer de beleving van groep 5: klaar zijn, tevreden, slimste en snelste van de klas, een fijn gevoel. Je gaat alles in het werk zetten om van het werk af te komen. Niet omdat je bewust van het werk af wilt, maar omdat je onbewust van een rotgevoel af wilt.

Hulpvragen geen optie
Soms is de overtuiging ‘hulpvragen = dom zijn’ heel sterk. Dan verdwijnt ‘hulp vragen’ zelfs geheel als oplossingsmogelijkheid bij de leerling. Als zij een mindmap maken, wat je kunt doen als je een probleem niet kan oplossen, dan staat daar van alles (heel creatief) maar niet gewoon de optie ‘hulpvragen’. Hulpvragen levert hun een rotgevoel op: dan ben je dom. We noemen dit ook een vaste mindset: een overtuiging, waarbij je intelligentie een vast gegeven is (je bent dom of je bent slim).

Oplossing
Voor het leren ‘hulpvragen’ is een (zo vroeg mogelijke) passende leeromgeving nodig. Waar moet de leeromgeving voor een (hoog)begaafde leerling aan voldoen om tijdig te leren hulp te vragen’?

  • Leerstof op passend (hoog)niveau: vanaf groep 1
  • Stimuleren van een groei mindset: een overtuiging dat je iets nóg niet kan, maar wel kunt leren. Je intelligentie groeit en is dus geen vast gegeven.
  • Een leerkracht, die vanaf groep 1, net zoveel aandacht geeft aan de (hoog)begaafde leerling als de zwakke of gemiddelde leerling, want elke leerling heeft evenveel begeleiding nodig als het werk op passend niveau ligt. Hiermee leert de leerling dat ‘hulp vragen’ en ‘hulp krijgen’ heel normaal is. Noodzakelijk is om te leren.

En ik snap dat dit makkelijker gezegd is dan gedaan. Voor de leerling, voor de leerkracht en de gehele school. Maar het is te leren en haalbaar. Want je wilt leerlingen met een goede werkhouding.

Weet wat je ziet en wat je zegt
Een volgende keer als een collega spreekt over een ‘luie leerling’ of ‘de slechte werkhouding’ dan weet je dat er ‘iets’ niet wordt gezien. De kans is groot dat (jarenlange) omgevingscondities dit ‘iets’ niet direct zichtbaar maken, maar wel gezien moet worden om verder te komen. En de kans is ook groot dat zowel de leerling áls de omgeving aan de slag moeten om het op te lossen.

Heel fijn als je de informatie deelt!